Nadat Adriaan zijn vrouw Aimée heeft verloren, vertrekt hij naar Italië om verder te werken aan een project waar hij al jaren mee bezig is: hij wil de laatste weken beschrijven van het leven van keizer Hadrianus — de periode die Marguerite Yourcenar in Mémoires d'Hadrien heeft nagelaten te vertellen. Hij treedt in de voetsporen van Hadrianus en verblijft in Rome, in Napels en ten slotte in Baia, de oude Romeinse badplaats waar de keizer volgens overlevering op de tiende juli van het jaar 138 stierf. Terwijl hij werkt aan de beschrijving van de laatste reis van de keizer dringen gedachten aan Aimée zich steeds sterker aan hem op en durft hij het eindelijk aan in haar nagelaten dagboeken te lezen. Het einde van het lied is een opmerkelijke tour de force over liefde, noodlot en aanvaarding, waarin Willem du Gardijn op geraffineerde wijze fictionele en historisch-biografische verhaallijnen verweeft.