Tweede deel van Jan ten Brinks meesterlijke schetsen over het leven in Insulinde.
‘Oost-Indische dames en heren’ is een bundel van schetsen over het leven van Nederlanders in de kolonie, in de tweede helft van de 19de eeuw. Het boek was succesvol, maar ook een beetje een schandaal: de figuren zouden al te zeer naar de werkelijkheid zijn getekend. De lezer van de 21ste eeuw zal vooral de levendigheid van de personages opmerken. Jonkheer Van Sprankhuyzen, de ‘zedelijk ontaarde aristocraat’, vertegenwoordiger van een verdwijnende elite en een onnavolgbare oplichter. Mathilde van Hilbeeck, de intelligente maar in armoede vrouw, die vecht tegen de minachting van haar medemens. Juffrouw Serpensteyn, geboren in hetzelfde milieu als Mathilde, die de strijd heeft opgegeven en alleen nog maar uit is op wraak en andere mensen laten delen in haar ellende. In dit tweede deel brengt Ten Brink de personages, voordien afzonderlijk geschetst, onder in één verhaal, dat met een tv-serie-achtige zwier naar een grandioze finale toe beweegt.
Jan ten Brink (1834–1901) was letterkundige, theoloog, hoogleraar en schrijver. In de laatste decennia van de 19de eeuw had hij een vooraanstaande positie in de literatuur: hij hield causerieën, was redacteur van literaire bladen, publiceerde feuilletons over literatuur in De Telegraaf. Hij gaf les aan o.a. Marcellus Emants en Louis Couperus, die via hem beïnvloed werden door Zola en diens opvattingen over het naturalisme. Ten slotte kwam hij in conflict met een nieuwe generatie schrijvers, de Tachtigers. Uit zijn omvangrijke oeuvre zijn alleen ‘Oost-Indische dames en heren’ en ‘De familie Muller-Belmonte’ overeind gebleven.