In 1924 is de zomer op Sicilië bijzonder heet. Heet en saai, vooral tijdens de vakantie thuis op het landgoed. Alessio Mainardi en zijn vriend Tarquinio, zestien en achttien jaar oud en afkomstig uit welvarende families, vluchten 'ter voorbereiding op hun eindexamen' naar een stadje aan zee, waar ze een kamer in een studentenpension gehuurd hebben. Ze discussiëren, meestal in de cafés aan de Corso, over Mussolini, Rosa Luxemburg en vooral over de liefde en vrouwen. En over de raadselachtige rode anjer: de bloem der liefde, die Alessio van de aantrekkelijke studente Giovanna in een envelop kreeg – en daarna niets meer van haar hoorde.
Tarquinio daarentegen droomt van de mooiste vrouw van de stad, Zobeida, een dame die vele heren dient, en op een dag vat hij moed en gaat haar opzoeken. Maar als Alessio merkt dat hij geen kans maakt bij Giovanna, zoekt ook hij Zobeida op (met Giovanna's envelop met de rode anjer in zijn broekzak) – en zij wil de aandoenlijke jongen niet meer laten gaan. Misschien ook om hem op afstand te houden van de fascistische zwarthemden.
De rode anjer blaakt van jeugdige opstandigheid en seksueel verlangen, van zomerse geuren, zomers licht en opgehitste stemming. Vittorini's roman toont ons een schitterend portret van twee jonge mannen die een enorme levenshonger aan de dag leggen en bovendien op een aandoenlijke, jeugdige manier openstaan voor alle idealistische, revolutionaire en erotische ideeën. Hoogste tijd dat dit meesterwerk eindelijk zijn weg naar de Nederlandse lezers vindt. Met of zonder de bloem der liefde in hun broekzak.