'Ik vraag het jullie: willen jullie de totale oorlog?' aldus Joseph Goebbels op 18 februari 1943 in het Berlijnse Sportpalast.
Zijn rede wordt algemeen beschouwd als een van de meest huiveringwekkende, maar ook een van de meest effectieve retorische prestaties van de twintigste eeuw. Het geldt als een bijzonder perfide voorbeeld van nazi-propaganda, de genocide op de Joden wordt er niet in verhuld. Het publiek reageert met gejuich op de uitbarstingen van de minister.
Met zijn toespraak zette Goebbels zichzelf neer als de vertegenwoordiger van een Duitse 'Volksgemeinschaft'. Voor de minister van Propaganda stond er echter meer op het spel — een krachtmeting met de 'Führer'. Goebbels was Hitlers naaste vertrouweling en medewerker, even megalomaan, even diep toegewijd. Toch was hij slechts marginaal betrokken bij de centrale besluitvormingsprocessen, analyseert historicus Peter Longerich. In zijn boek schetst Longerich de voorgeschiedenis, de betekenis en de nasleep van de beruchte toespraak — en laat hij zien hoe systematisch Goebbels de weg naar zijn 'totale oorlog' uitstippelde.