Grote historici zijn in staat om de clichés te doorprikken. Iedere Nederlander kent de 17de eeuw als de Gouden Eeuw, maar Huizinga zet in deze beknopte grote vraagtekens bij die term. Hij probeert een genuanceerd beeld van de 17de eeuw te schetsen en vindt een tijd van evenwicht, matigheid en harmonie. Nederland was politiek achter op de rest van Europa, maar de Middeleeuwse machtsverhoudingen werden door de economische groei wel subtiel gewijzigd. Huizinga is ook geboeid door de sterke neergang van de Nederlandse cultuur in de 18de eeuw en vraagt zich af hoe de situatie zo snel zo radicaal kon veranderen. Met zijn typische oog voor schoonheid legt hij dwarsverbanden tussen maatschappij en kunst, politiek en Vermeer.
De Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872–1945) was al bij leven een internationale beroemdheid. Zijn belangrijkste werken zijn “Herfsttij der Middeleeuwen” (1919), “Erasmus” (1924), “In de schaduwen van morgen” (1935) en “Homo ludens” (1938). Hij was een groot stilistisch talent en schreef over het verleden in een zintuiglijke stijl. Historicus Willem Otterspeer schreef dat Huizinga “een historisch zintuig” had. Schrijver Jeroen Brouwers vond dat Huizinga’s “Herfsttij der Middeleeuwen” deel zou moeten uitmaken van de literaire canon.