«… Het is in den kouden winter van het jaar 1778, dat dit verhaal een aanvang neemt en ons verplaatst in het paleis van Catharina II, die toen keizerin aller Russen was. Binnen de muren van dit paleis zou men bijna niet hebben kunnen gelooven dat het buiten zoo bitter koud was; want reeds in de voorportalen en de lange gangen brachten de groote houtvuren, die dag en nacht in de steenen kachels brandden, eene verkwikkende en aangename warmte te weeg; en daarbij weerden de driedubbele deuren en vensters elken kouden tocht af. Het woord ‘koude’ was dan ook voor de bewoners van dat prachtige gebouw bijna niets meer dan een klank, en althans op dit oogenblik werd er zeker door niemand binnen die muren aan gedacht, dat zoovele arme en zwakke menschen de slachtoffers van de felle vorst werden … »