‘Wat denk je wel, idioot? Niet te geloven, ouwe viezerik!’
De zeventienjarige Mari werkt met tegenzin als receptioniste in het hotel van haar
strenge moeder. Ze hoort een vrouw schreeuwen in kamer 202. Niet veel later stormt de vrouw woedend naar buiten, gevolgd door een ijzig kalme heer. ‘Hou je kop, hoer,’ zegt
hij, stil maar gedecideerd, majesteitelijk bijna.
Terwijl de andere hotelgasten geschokt toekijken, de vrouw wegspurt en Mari’s moe der de situatie probeert te sussen, voelt Mari zich op een vreemde manier aangetrokken
tot deze veel oudere man. Wie is hij, en wat deed hij in de hotelkamer? Daarna achtervolgt
ze hem heimelijk. De man blijkt een trotse maar weinig succesvolle vertaler, die woont
op een eiland vlak bij het hotel. In het stadje gaan geruchten dat hij zijn vrouw heeft ver moord, maar Mari raakt verslaafd aan de opwinding die ze voelt. Meer en meer ontworstelt
ze zich aan haar moeder en geeft ze zich over aan de wensen van de vertaler. Hij wijdt haar
in in een duister rijk van zowel pijn als plezier.
Hotel Iris is een razend spannende roman over de soms gewelddadige manier waarop
we liefhebben, en geeft een diep inzicht in de aantrekkingskracht van gevaar.