Geen liedjes zingen, geen fabels vertellen: een schrijver heeft in de eerste plaats de taak om een verpleger van de samenleving te zijn.' Wie heeft dat ook alweer gezegd, denkt de verteller van Cocaïne; was dat Tolstoj of Gogol? Hoe dan ook – die verteller is toevallig zelf een schrijver, en heeft wel iets anders aan zijn hoofd.
Onlangs in de steek gelaten door de liefde van zijn leven, brengt hij zijn dagen slenterend over de straten van Moskou door. Hij heeft niets anders meer dan zijn verbeelding om hem overeind te houden. Hij verbeeldt zich epische gevechten in kroegen, bedeelt zichzelf de rol van held en schurk toe in moordzaken en intriges, en ontvangt plots een uitnodiging om naar Stockholm te reizen: hij heeft de Nobelprijs voor de Vrede gewonnen. Hij is de kwaadste niet, niets bindt hem nog aan Moskou, en stapt op de trein.
Daar wacht de schrijver een raadselachtig Nobelprijscomité, worden de doden weer tot leven gewekt, en wordt hem bovendien een nieuwe echtgenote aangeboden. Ja ja, denkt de lezer, dat zal toch niet waar zijn? Maar de schrijver heeft immers zelf zijn personages in het leven geroepen, dus hij kan doen wat hij wil. Een intrigerend kat-en-muisspel tussen auteur, personage en lezer begint.
Cocaïne toont ons de diepe afgronden en ongekende hoogtes van de fantasie, de onbegrensde en bij vlagen absurdistische mogelijkheden van de menselijke geest. Een wervelende roman in de beste Russische traditie, die leest als een literaire achtbaan.