In 1046 v.Chr. stak een leger van 45.000 man en 300 strijdwagens de Gele Rivier over. Aan het hoofd stond kroonprins Wu van Zhou, die de naburige Shang-dynastie al snel versloeg. De Zhou-dynastie heerste bijna 800 jaar en ontwikkelde het staatsbestel dat later onder de keizer werd voortgezet. In 221 v.Chr. werd China verenigd door Qin-koning Ying Zheng, die zei dat de goden hem hadden uitverkoren om als keizer te heersen in het rijk dat het centrum van de beschaving was. Alle onderdanen moesten de Zoon des Hemels dienen. De rijken rondom China werden vazalstaten, die een eed van trouw aflegden en belasting betaalden aan de keizer. Buiten de grenzen van deze staten woonden slechts barbaren. Bij hen was, behalve paarden, niets goeds te halen, en de grenzen werden dan ook zwaar bewaakt. Bijna 1000 jaar floreerde China als een zelfbewust, geïsoleerd rijk, tot de ontmoeting met westerse kooplui en wapens in de 20e eeuw de keizer ten val bracht.