ge, oude huis, aan het grachtje, dat er zo nietig uitzag van buiten en toch van binnen zo gezellig was. Daar kweekten ze kruiden en planten, die je nergens anders zag, waar ‘oom Daaf’ van had gelezen in zijn oude boeken, of afbeeldingen van gezien op zijn oude prenten.... Zou zij zelf ook ‘Mijn Bloemen’ kiezen? Zich trachten te verplaatsen in dat geluk?...
Ze dacht aan hun tuintje thuis.... Ze hadden het nu maar opgegeven; moeder durfde er geen cent meer aan besteden.... de laatste twee jaren was vader drie keer geschorst! Dan kwam er in weken, in maanden geen geld in huis -, terwijl vader toch zakgeld bleef eisen, en daarvoor diende dus in de betere tijden gespaard....
O, zulke weken, zulke maanden. En nog verbaasde het iedereen, dat vader maar altijd-door gehandhaafd bleef.... nog altijd niet ontslagen was.
Een zeeloods, iemand aan wie in het moeilijkste vaarwater en bij het gevaarlijkste weer de schepen waren toevertrouwd, honderde mensenlevens! Vader voelde dat zelf natuurlijk ook, die zware verantwoordelijkheid, het scheen dat hij het zelfs in zijn dronkenschap bleef voelen -, ernstige fouten had hij tenminste nog nooit begaan.... Hij was zo knap, iedereen had hem een prachtige toekomst voorspeld, in de goede jaren, vóór hij tot die ellende verviel....
Ze zou ‘Vliegeren’ maar kiezen? Dat was er zeker bij gezet met het oog op mogelijke ‘mannelijke candidaten,’ zoals er altijd in hun krantje stond. Maar er deden dit jaar geen jongens examen. Ja, ‘Vliegeren’ -, daar kon ze wel wat van maken. Ze herinnerde zich een voorval van anderhalf jaar terug, toen er een vreemde vlieger in hun heg was terecht gekomen, een prachtige vlieger, rose en groen en goud.... en hoe ze met hun drietjes naar de oneindige, blauwe hemel hadden staan opkijken en erover hadden gepraat, waar hij wel mocht zijn vandaan gekomen.... en over de wonderlijke luchtreizen van zo'n