eene buurvrouw een kopje melk gevraagd en aan eene andere een stukje boter en toen ik des namiddags thuis kwam, vond ik haar bezig met het storten van meel in een grooten aarden pot.
--Hé! meel, riep ik uit, naderbij komende.
--Ja, ja, antwoorde zij met een vriendelijken glimlach, dat is meel, Rémi, en mooi tarwemeel ook; ruik maar eens hoe lekker het riekt.
Als ik gedurfd had, zou ik gevraagd hebben, waartoe dat meel moest dienen, maar juist omdat ik het zoo graag weten wilde, durfde ik er niet over praten. Van den anderen kant wilde ik er ook niet voor uitkomen, dat ik wist, dat het vastenavond was, omdat dit vrouw Barberin misschien verdriet zou doen.
--Wat maakt men van meel? vroeg zij, met een veelbeteekenenden blik mij aanziende.
--Brood.
--En wat nog meer?
--Soep.
--En dan nog iets.
--Ik weet het heusch niet.
--O, je weet het wel; maar omdat je een lieve jongen bent, durf je het niet zeggen. Je weet dat het vandaag vastenavond is, de avond van de appelbollen en de wafels. Maar omdat ge ook weet, dat wij geen boter en geen melk meer hebben, durft gij er niet over spreken. Is 't niet zoo?
--Och, moeder Barberin.....
--Nu ik heb gezorgd dat vastenavond toch niet al te kaal zou wezen. Zie eens in de etenskist.
Ik lichtte het deksel op en stond verbaasd bij het zien van melk, boter, eieren en drie appelen.
--Geef me de eieren, zeide ze en terwijl ik die kluts, moet
hallo mensen ik verveel me